Monsters van vaste mest bestaande uit koek na scheiding van rundveemest (mestcode 13) en varkensmest (mestcode 43) mogen sinds 1 oktober 2017 alleen worden genomen door onafhankelijke monsternemers van een geaccrediteerde en erkende organisatie. Deze maatregel is destijds geïntroduceerd om manipulatie van gehalten bij de monstername uit te sluiten en de uniformiteit van de monstername (en daarmee van de analyse uitslagen) te verbeteren. Het ging er daarbij vooral om onverklaarbare (extreem) hoge gehalten uit te sluiten en discussies omtrent de rechtmatigheid daarvan te voorkomen.
Dat sommige gehalten als (te) hoog konden worden aangemerkt was duidelijk. Minder duidelijk is welke gehalten nu als ’te’ hoog dienen te worden aangemerkt. In december 2017 hebben Cumela Nederland, LTO, POV, TLN en Rabobank (hierna: Cumela cs) hiervoor een aanzet gegeven in de vorm van een tabel met acceptabele bandbreedtes voor analyse-uitslagen van een aantal mestsoorten. Onder deze mestsoorten waren mestcode 13 en mestcode 43. Doel van de tabel is om eenvoudig te kunnen te bepalen of sprake is van onacceptabele gehalten in de aan- of afgevoerde mest. Hieronder de destijds gepubliceerde Tabel.
Cumela cs geeft als acceptabele bovengrenzen voor mestcode 13 gehalten van 8 kilogram stikstof per ton en 6 kilogram fosfaat per ton. Voor mestcode 43 zijn deze gehalten16 kilogram stikstof per ton en 20 kilogram fosfaat per ton.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft daarnaast voor analyses van koek na mestscheiding (mestcodes 13 en mestcodes 43) absolute bovengrenzen voor het fosfaatgehalte gedefinieerd. Deze bovengrenzen zijn het resultaat van onderzoek van de Wageningen University & Research. Uit het onderzoek volgt voor mestcode 13 een bovengrens van 15 kilogram fosfaat per ton. Voor mestcode 43 geldt een bovengrens van 31 kilogram fosfaat per ton.
Het is de vraag hoe zowel de Tabel van Cumela cs als de bovengrenzen van RVO zich verhouden tot hetgeen in de praktijk wordt waargenomen. Zeker met de onafhankelijke monsternemer als schakel in het monsternameproces. Door middel van een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur zijn de resultaten van de vervoersdocumenten dierlijke mest (VDM’s) voor mestcode 13 en 43 in de periode 1 oktober 2017 tot 1 september 2018 (één jaar) opgevraagd.
De resultaten van deze analyses zijn samengevat in onderstaande Tabel. Een drietal opvallende conclusies:
1. De forfaitaire gehalten van 2019 liggen voor met name stikstof aanzienlijk boven het gehalte dat gemiddeld in de praktijk wordt waargenomen. Voor fosfaat is ook sprake van een verschil, maar is het verschil kleiner.
2. Ruim 70% van de monsters van mestcode 13 liet een hoger gehalte zien dan het acceptabele gehalte voor stikstof of fosfaat in de tabel van Cumela cs. Voor mestcode 43 was dit nog bijna een kwart van de monsters. Bij zulke percentages kunnen tenminste kanttekeningen worden geplaatst bij de term ‘acceptabele gehalten’.
3. De grens van de door RVO geformuleerde grenswaarde werd slechts respectievelijk 4% en 3% van de monsters overschreden. Dit zou het gevolg kunnen zijn van een nabehandeling (bijvoorbeeld drogen) van de betreffende vrachten. Als controlepunt lijken de gehalten dien door RVO worden gehanteerd echter wel reëel.
mestcode | forfait | (kg/ton) | gemiddelde | (kg/ton) | % monsters boven norm | |||
stikstof | fosfaat | stikstof | fosfaat | bovengrens Cumela cs | maximum RVO | |||
mestcode 13 | 16,9 | 9,8 | 9,8 | 7,6 | 72,7 | 4,4 | ||
mestcode 43 | 25,7 | 21,4 | 10,9 | 18,0 | 23,0 | 2,8 |
Wie kijkt naar de gehalten die in de praktijk worden aangetroffen in koek na mestscheiding in relatie tot de forfaitaire gehalten, de acceptabele gehalten (Cumela cs) en de onaannemelijke gehalten (RVO) kan niet anders dan concluderen dat zowel de forfaitaire gehalten voor deze mestcodes als de gehalten die worden gebruikt in de Tabel van Cumela cs als ‘acceptabele’ gehalten bijstelling behoeven. ��